Wednesday, May 11, 2016

Het Zuiden van het Zuiden

Vanaf deze post is het officieel: we hebben een hopeloze achterstand met onze blog. We doen ons best om dat gat zo snel mogelijk dicht te rijden, maar de geweldige dingen die we hier gedaan en gezien hebben, slorpten onze tijd nogal op. In deze post kan je het relaas lezen van de rest van onze trip op het Zuid-eiland, van Queenstown over Stewart Island naar Dunedin, tot in Christchurch. Voor zij die zich afvragen waar Hobbiton ligt: op het Noord-eiland. Op het verhaal van het aanzoek is het dus nog even wachten…

PAM was nog maar net achter de horizon verdwenen, of we waren onze volgende ontmoetingen al aan het plannen. Wessel, onze Zuid-afrikaanse vriend die we in onze eerste week in Nieuw-Zeeland ontmoet hadden, was in de buurt van Queenstown. Onderweg naar diezelfde koninginnenstad waren Ruth en Karen, twee Belgische vriendinnen op roadtrip. We besloten de twee met elkaar te linken, en dat lukte wonderwel. We verkenden met zijn vijven de stad en omgeving, en barbecueden op een gratis bbq langs de kant van de weg. Een speciale ervaring, zeker aangezien iedereen van de Chinese familie (met zeker 15 waren ze, oma en opa incluis) op de bbq naast ons met alle geweld zijn eigen vleesje wou bakken. Bij ons deed Wessel het, en die deed dat goed.

Bbq man van dienst
Aan de picnictafel, met nog een irritante Duitser erbij. 






We zagen mekaar voor een laatste keer weer op onze camping, waar een scène uit The Lord of the Rings: The Two Towers gefilmd werd. Met wat inbeeldingsvermogen leek het er nog op ook!

Denk mumakil en faramir!



Nadat onze wegen weer gescheiden waren, trokken Paulien en ik naar Glenorchy, op borden langs de weg met trots aangeduid als “Gateway to Paradise”. Dat was in principe niet gelogen, want bij het dorpje Glenorchy (een slordige 360 inwoners) hoort het gehucht Paradise. Of het echt paradijselijk mooi is, zullen we nooit weten, want de weg er naar toe was nogal… avontuurlijk. Een gravelweg is in Nieuw-Zeeland niet echt uitzonderlijk, en bulten in diezelfde weg zijn dat ook niet. Dat zo’n weg af en toe een rivier kruist is ook geen reden om de wenkbrauwen op te trekken, maar als die rivier niet onder de weg gaat, maar er simpelweg over, dan zit je met een probleem. Het “forden” van een rivier kan best een hachelijke onderneming zijn, aangezien grote rotsen zich kunnen verschuilen onder het wateroppervlak. En zo’n rivier kwamen we niet één, maar twee keer tegen. De eerste rivier zorgde er gewoon voor dat de onderkant van onze auto eens goed gewassen werd, maar bij de tweede rivier hoorden we een steen tegen onze auto botsen en ontsnapte er een groot stuk zwart plastic van onder onze auto. We besloten dan maar om het voor bekeken te houden, het paradijs hebben we uiteindelijk dus niet gezien… De reparatiekosten voor onze auto vielen gelukkig mee, want een garagist verzekerde ons dat dat stuk plastic nooit van onze auto kon zijn. Een onbekende voorganger had dus stukken van zijn auto verloren, en wist het hoogstwaarschijnlijk nog niet eens…

Lake Wakatipu, op de weg naar Glenorchy.



Viel me dat even tegen...

Na de omzwervingen in Glenorchy voerde de weg ons naar Invercargill, berucht als zijnde een lelijke en depressieve stad, waar het bijna altijd regent. Toen wij echter aankwamen in dit Charleroi van het Zuidelijk halfrond, scheen het zonnetje aangenaam. In een van de meest Zuidelijk gelegen steden ter wereld was niet bijster veel te zien, al konden we ons oog wel laten rusten op een tuatara, een bijna uitgestorven reptiel dat alleen in NZ voorkomt.

Henry, een tuatara van 111 jaar oud.


De echte reden voor ons bezoek aan Invercargill lag nog iets Zuidelijker. Daar bevindt zich Stewart Island, het derde eiland van Nieuw-Zeeland. 85% van het eiland is beschermd als het Rakiura nationaal park, en daar gingen we naartoe.  In het nieuwste nationaal park van NZ woont een enorm divers aanbod aan inheemse vogels, met prachtige namen als de weka, de fantail, de robin,… Maar ook vogels als de kaka mogen uiteraard niet ontbreken! Dus ja, wij hebben een vliegende kaka gezien.


Uitzicht op Ulva Island vanop Stewart Island. 
Halfmoon bay

In een baai op Stewart Island ligt Ulva Island, een nog kleiner eilandje (dat is dus een klein eiland (Ulva), van een klein eiland (Stewart Island), van een klein eiland (Nieuw-Zeeland)). Op dit eilandje hebben de lokale natuurbeschermers alle ingevoerde roofdieren zoals ratten, opossums, fretten,… afgemaakt, zodat bezoekers een idee kunnen hebben van hoe het daar was voor de mens zich kwam moeien. En het was prachtig. Van flora ziet het er nog het meeste uit zoals Abel Tasman nationaal park aan de bovenkant van het Zuid-Eiland: tropisch, maar iets minder warm. Maar het was vooral de fauna die de show stal: we zagen een 15-tal nooit eerder geziene vogelsoorten, maar we hoorden er nog meer. Op een strandje zagen we zelfs een zeeleeuw die wat aan het uitrusten was.

Een robin
Een oystercatcher

De tui, in NZ ook bekend als biermerk
Een nieuwsgierige en onbevreesde weka

Al ooit eens een kaka zo zien hangen?





Ons ticket voor de boot.

Na terug de oversteek naar het vasteland gemaakt te hebben, volgden we de oostkust van het Zuid-eiland, richting Christchurch. De eerste bezienswaardigheid die we tegenkwamen was het versteende bos. Dat is, zoals de naam al doet vermoeden, al lang geen echt bos meer, maar wel een verzameling stenen. Die ooit een bos waren. Verwarrend? Gelukkig zijn er foto’s!

Een geul vol zeewier: vettige bedoening.
Mooie bomen hier!

Onze volgende stop was bij de Cathedral caves, grote grotten langs de kustlijn die bij hoogtij onder water lopen, maar bij laagtij te bezoeken zijn. Maar wat bleek? Ook bij laagtij zijn droge voeten geen garantie… Op blote voeten en met de broek opgetrokken tot aan mijn knieën geraakte ik binnen. Paulien had daar iets minder zin in, dus bleef ze achter op het droge.

Van binnen naar buiten...
... en van buiten naar binnen.


Hierna trokken we naar Dunedin, een oude Schotse nederzetting die uitgegroeid is tot de tweede grootste stad van het Zuid-eiland. In tegenstelling tot andere Nieuw-Zeelandse steden, die er allemaal uitzien alsof ze pas in de jaren ’50 gesticht waren, heeft “het Edinburgh van het Zuiden” wel wat geschiedenis te bieden. Met alle oude gebouwen deed de stad wat Europeser aan, en er waren ook wat rariteiten te bezichtigen, waarvan “de steilste straat ter wereld” de belangrijkste was. De straat uit de titel is niet belegd met asfalt, maar met beton, omdat asfalt op warme zomerdagen zo naar beneden zou lopen. Natuurlijk zijn er steilere wegen in gebergtes te vinden, maar daar staan geen huizen langs – vandaar dus. We beklommen de weg langs de stoep, waar geen gewoon voetpad, maar wel trapjes, ons naar boven brachten. Een stevige kuitenbijter!

Het oude treinstation van Dunedin, gebouwd in Vlaamse Renaissance stijl.
U wist niet eens dat dat bestond? Wij ook niet.


Baldwin street

Ook bezochten we tunnel beach, een stuk van de kustlijn dat, omdat het uit zandsteen gemaakt is, enorm geërodeerd is, wat prachtige beelden oplevert. Erover lopen was best beangstigend, want het is maar een kwestie van tijd voordat de rest ook instort... 

Een natuurlijke tunnel.




We lieten Dunedin achter ons, en trokken weer het binnenland in, op zoek naar dat mythische land dat zo synoniem staat met Nieuw-Zeeland: Midden-Aarde. Op weg daar naartoe kwamen we nog langs het dorpje Ranfurly, waar ik een gratis curling initiatie kreeg op de speciale ijsbaan. 


Best moeilijk, dat curlen! Ik zat 1 keer in de roos...

Het specifieke stukje Midden-Aarde dat wij zochten zullen de kenners wellicht herkennen als Rohan, de leken daarentegen zullen meer zijn met de plaatsnamen Ida Vallei en Poolburn. De ruige rotsen die overal in het landschap uit de grond sproten, leken wel de restanten van een mythische veldslag. Het meertje op de foto’s werd gebruikt als locatie voor een dorpje dat aangevallen en platgebrand werd door de wildemannen van Saruman.


Alleen de ruiters ontbreken nog...

Een wild, ruig, maar ook ronduit prachtig schouwspel.


Verder op onze tocht kwamen we nog de Moeraki boulders tegen, gigantische ronde stenen die op een strand zijn beland en bij laagtij te bezoeken zijn. Hoe het komt dat die stenen daar liggen en waarom ze juist die specifieke vorm hebben, weet niemand.

Zo mooi, zo blond en zo alleen.

Met de hulp van een uit de kluiten gewassen notenkraker bekwamen we dit.


De stad Oamaru trekt vooral toeristen aan omwille van alle gebouwen in Victoriaanse bouwstijl, en de dwergpinguïn kolonie die er is gehuisvest. Het eerste zagen we in overvloed, het tweede niet, want daar moest voor betaald worden. Gierigaards die we zijn, besloten we dat over te slagen. En gelukkig maar, want in Timaru (best verwarrend he, die Maori plaatsnamen?) konden we ze gratis en voor niks bekijken! (Helaas kan je ze in het wild enkel vinden bij valavond, wat foto's maken bemoeilijkte.)

Dwergpinguins die we zagen in het Antarctic Centre in Christchurch

Onze laatste stop voor we richting metropool Christchurch trokken, zal ook eentje zijn die vooral Lord of The Rings fans zal bekoren. We trokken namelijk naar Edoras, huis van de paardenmeesters, hoofdstad van Rohan. De grote omweg die we er voor moesten maken, was het meer dan waard.

Dat kleine heuveltje centraal op de foto, is de locatie van de filmset.
Oppassen dat je niet weggeblazen wordt!


Uitzicht van op de top.


In de verte ligt een helms deep locatie, dichterbij zie je de rollende heuvels van Rohan.


De schaapjes mogen hier elke dag komen grazen, gelukzakken!

Na al deze leuke dingen, was onze kassa flink geplunderd, en moest er dringend terug wat bijkomen. Dit deden we in Christchurch, een stad die recent nog erg te lijden heeft gehad onder aardbevingen, en waar naar onze mening nog maar weinig charmants van overblijft. Werk vonden we er wel, en wel bij Kmart, de Nieuw-Zeelandse variant van Primark. De wereldverbeteraar in ons protesteerde tegen al die kinderarbeid die door onze handen ging, maar onze innerlijke kapitalist had geld nodig. Voor 3 weken openden we dozen, sorteerden we producten om ze vervolgens in de rekken te leggen, en vouwden we kleren. Voor een aantal dagen hadden we ook nog een job bij de post, waar de belastingsformulieren van zowat heel Nieuw-Zeeland door onze handen gingen. We waren echter te efficiënt, want na vier dagen was het al uit met de pret en was het werk gedaan…


Al bij al viel het echter heel goed mee, op 3 weken hadden we weer genoeg geld verdiend om anderhalve maand mee toe te komen. We trokken verder, om de laatste bezienswaardigheden van het Zuid-eiland nog mee te pikken voor het te koud werd, en daarna terug de cook straat over te steken en aan onze grote verkenning van het Noord-eiland te beginnen.

Tot snel!

P & P